Deze maand mocht ik twee weken met mijn man mee naar Zuid-Afrika. En hij met mij. Samen met hem op sprookjesreis zonder werkafspraken en telefoontjes tussendoor. De natuur in en dan vooral op zoek naar bloemen. Niet te ver weg met de auto, want de westelijke Kaapprovincie is al mooi genoeg. Er gebeurt veel goeds daar, maar je ziet uiteraard wel dat de samenleving er nog niet af is. Ons oog viel meer op struisvogels, zebra’s en springbokken. Op wildebeesten en bavianen tussen de vooral rijke variatie aan verrukkelijke bloemen. Overal langs de wegen en in de door rotsen omringde weilanden en wijngaarden. Langs de kust waar de Indische en de Atlantische oceanen elkaar ontmoeten. De koesterende zon in hun voorjaar deed me onmiddellijk onze nu echt killer wordende herfst thuis vergeten.
Ek voelde baie veel geluk. Nog steeds, nadat we daar twintig jaar geleden – toen met met onze kinderen en goede vrienden – ons 25-jarig huwelijk hadden gevierd. In de nu nog bomvolle kerk van Stellenbosch met prachtige koormuziek was het zoals vroeger in onze jeugd. Wijn in Franschhoek zover het oog reikte en onze tong kon blijven proeven. Paarl, Wellington, Hermannus, Kaapstad en zo veel meer herkenbare geschiedenis en tegelijk hoop op een tastbaar betere toekomst. Het paradijs van de wereldberoemde botanische tuin in Kirstenbosch, waar mijn pakjesdrager mij werkelijk uit moest sleuren. Er was een gulle gastheer in zijn oorverdovend stille en oogverblindend verrassende natuurreservaat. En overal kon je anderen verstaan en spreken door de taalverwantschap. Heerlijk – wij daar nu eens een poosje echt met z’n tweetjes zo veel tijd voor elkaar!
Terug in Nederland begon ik aan een plantje dat ik tussen mijn kleren in de koffer terug had meegenomen.“Kanniedood” heet het, omdat het daar in Zuid-Afrika altijd en overal groeit en bloeit. Aloe variegata of patrijsveer aloe, omdat zijn blad met spikkels op de verenborst van een patrijsvogel lijkt. De bloemen van het plantje-met-kluit (“foei, uw overgewicht!” rekende de intake stewardess mij voor) had de luchtreis toch niet helemaal goed overleefd. Thuis verschenen er zaaddozen aan de plant in mijn atelier en zijn blad is nog helemaal prima. Gelukkig maakte ik ver weg reeksen foto’s die ik ook nog naast mijn tekenvel kan leggen. “Zet hem bij ons in de vaste grond”, sprak mijn man lief en bemoedigend tegen me. Ik heb hem als bioloog uitgelegd dat hij dan wel meester in de rechten èn politicoloog mag zijn, maar toch ook wel had kunnen weten met een beetje nadenken dat dit plantje alleen gedijt op kale, rode, rotsachtige grond bij hoge temperaturen overdag en kou ’s nachts. Daar in de halfwoestijn van de Karoo heeft hij het echt meer naar zijn zin dan in ons stadstuintje. “Nou, dan heb ek baie veel geluk gehad”, zei m’n reisgenoot opgelucht. “Ik was namelijk al bang dat die plant hier voortaan ’s nachts in bed naast jou moest worden opgewarmd!”
Bron: www.maxvandaag.nl/blogs/baie-veel-geluk-in-zuid-afrika/